Abram treckt met Sarai, Lot, ende grooten rijckdom uyt Egypten weder na het landt Canaan, ende slaet sich neder by Bethel, vers 1. Abram ende Loth, vermits veelheydt van haer beyder have ende vee, mitsgaders harer herderen twist, scheyden van malkanderen, 5. Lot treckt nae de schoone landtstreke van Sodom, 10. Godt verschijnt Abram, ende wederhaelt sijne beloften, 14. Abram reyst, op Godts bevel, om het landt Canaan te besien, ende slaet sich neder by Hebron, ende bouwt den Heere eenen Altaer, 17.
1 ALsoo toogh Abram op uyt Egypten na het Zuyden, hy ende sijne huysvrouwe, ende al wat hy hadde, ende Lot met hem.
2 Ende Abram was seer rijck; in vee, in silver, ende in goudt.
3 Ende hy gingh volgens sijne reysen, van het Zuyden tot Bethel toe, tot aen de plaetse daer sijne tente in den beginne geweest was, tusschen Bethel, ende tusschen Ai;
4 Tot de plaetse des Altaers, dien hy in het eerste daer gemaeckt hadde: ende Abram heeft aldaer den naem des HEEREN aengeroepen.
5 Ende Lot, die met Abram toogh, hadde oock schapen, ende runderen, ende tenten.
6 Ende dat landt en droeghse niet om t’samen te wonen; want hare have was vele; soo dat sy t’samen niet en konden woonen.
7 Ende daer was twist tusschen de herders van Abrams vee, ende tusschen de herders van Lots vee: Oock woonden doe de Canaaniten, ende Pheriziten in dat landt.
8 Ende Abram seyde tot Lot; En laet doch geene twistinge zijn tusschen my, ende tusschen u, ende tusschen mijne herders, ende tusschen uwe herders; want wy zijn mannen broeders.
9 Is niet het gantsche landt voor u aengesicht? scheydt u doch van my: so ghy de slinckerhandt [kiest, ] soo sal ick ter rechterhandt gaen: ende soo ghy de rechterhandt, soo sal ick ter slinckerhandt gaen.
10 Ende Lot hief sijne oogen op: ende hy sagh de gantsche vlackte der Iordane, datse die geheel bevochtighde: eer de HEERE Sodom, ende Gomorra, verdorven hadde, was sy als den Hof des HEEREN, als Egypten-landt, als ghy komt tot Zoar.
11 Soo koos Lot voor hem de gantsche vlackte der Iordane, ende Lot trock tegen ’t Oosten, ende sy werden gescheyden, d’een van den anderen.
12 Abram [dan ] woonde in den lande Canaan; ende Lot woonde in de steden der vlackte, ende sloeg tenten tot aen Sodom toe.
13 Ende de mannen van Sodom waren boos, ende groote sondaers tegen den HEERE.
14 Ende de HEERE seyde tot Abram, nae dat Lot van hem ghescheyden was: Heft nu uwe ooghen op, ende siet van de plaetse daer ghy zijt, noordwaerts, ende zuydwaerts, ende oostwaerts, ende westwaerts.
15 Want al dit landt, dat ghy siet, dat sal ick u gheven, ende uwen zade tot in eeuwigheyt.
16 Ende ick sal u zaedt stellen als het stof der aerde: soo dat, indien yemant het stof der aerde sal konnen tellen, sal oock u zaedt getelt worden.
17 Maeckt u op, wandelt door dit landt in sijne lenghte, ende in sijne breedte: want ick sal’t u geven.
18 Ende Abram sloegh tenten op, ende quam, ende woonde aen de eycken bosschen van Mamre, die by Hebron zijn; ende hy bouwde aldaer den HEERE eenen Altaer.
Abram en Lot scheiden van elkaar
1 Zo trok Abram weg uit Egypte naar het Zuiderland, hij en zijn vrouw, en alles wat hij had, en Lot met hem.
2 En Abram was zeer rijk, aan vee, aan zilver en aan goud.
3 En hij reisde van rustplaats tot rustplaats, vanuit het Zuiderland tot aan Bethel, naar de plaats waar zijn tent eerst gestaan had, tussen Bethel en Ai,
4 naar de plaats van het altaar dat hij daar vroeger gemaakt had; en Abram riep daar de Naam van de HEERE aan.
5 Lot, die met Abram meeging, had ook kleinvee en runderen en tenten.
6 En dat land liet het niet toe dat zij bij elkaar woonden, want zij hadden veel bezittingen, zodat zij niet bij elkaar konden wonen.
7 Er ontstond dan ook onenigheid tussen de herders van het vee van Abram en de herders van het vee van Lot. Bovendien woonden in die tijd de Kanaänieten en de Ferezieten in dat land.
8 En Abram zei tegen Lot: Laat er toch geen onenigheid zijn tussen mij en jou, en tussen mijn herders en jouw herders. Wij zijn immers mannen die broeders zijn!
9 Ligt heel het land niet voor je open? Scheid je toch van mij af: als jij naar links gaat , dan zal ik naar rechts gaan, en als jij naar rechts gaat , dan zal ik naar links gaan.
10 En Lot sloeg de ogen op en zag dat heel de Jordaanvlakte rijk aan water was; voordat de HEERE Sodom en Gomorra te gronde gericht had, was zij in de richting van Zoar als de hof van de HEERE, als het land Egypte.
11 Daarom koos Lot voor zichzelf heel de Jordaanvlakte en Lot trok naar het oosten; en zij werden van elkaar gescheiden.
12 Abram woonde in het land Kanaän; en Lot woonde in de steden in de vlakte en zette zijn tenten op tot bij Sodom.
13 De mannen van Sodom waren echter slecht en grote zondaars tegenover de HEERE.
14 En de HEERE zei tegen Abram, nadat Lot zich van hem afgescheiden had: Sla toch uw ogen op en kijk vanaf de plaats waar u bent, naar het noorden, het zuiden, het oosten en het westen.
15 Want al het land dat u ziet, zal Ik voor eeuwig aan u en uw nageslacht geven.
16 En Ik zal uw nageslacht maken als het stof van de aarde; als iemand het stof van de aarde zou kunnen tellen, dan zou ook uw nageslacht geteld kunnen worden.
17 Sta op, ga het land door in zijn lengte en in zijn breedte, want Ik zal het u geven.
18 En Abram zette zijn tenten op en ging bij de eiken van Mamre wonen, die bij Hebron zijn, en hij bouwde daar een altaar voor de HEERE.