1 D’Apostel verklaert voorder, het gene hy te voren geseght hadde van het tuchtmeesterschap der wet, met een gelijckenisse genomen van een onmondigh kint, dat noch onder de vooghden staet. 4 ende betuyght dat wy nu door de komste des Soons Godts in den vleesche van de vooghdije ende dienstbaerheyt der wet verlost zijn. 6 Soo dat wy nu kinderen Godts zijn, die mondigh zijnde geworden, onse erffenisse selve mogen besitten. 8 Bestraft de Galaten dat sy uyt de Heydensche afgoderije bekeert zijnde, haer wederom begaven tot de dienstbaerheyt van uyterlicke ceremonien. 12 Vermaent haer datse volherden in den yver ende goede genegentheyt tot hem, met welcke sy eerst het Euangelium hadden ontfangen. 17 haer waerschouwende voor den verkeerden yver der valsche leeraers. 19 Versoet daer na dese bestraffinge met een lieflicke aensprake, wenschende dat hy by haer mochte zijn. 21 Bewijst voorder uyt de wet selve, dat wy der selver dienstbaerheyt niet meer en zijn onderworpen, noch door de wet gerechtveerdight en konnen worden, door toepassinge van de voorbeelden der twee sonen Abrahams, namelick, Isaac ende Ismaël, ende van hare moeder Sara ende Agar. 24 als oock van den bergh Sina ende de stadt van Ierusalem: waer door de twee verbonden beteeckent worden. 28 Leert dat de erffenisse met Isaac door de belofte des Euangeliums te verkrijgen is, hoewel met vervolginge. 30 Ende dat de gene die door de wet soecken saligh te worden, met Ismaël van de erffenisse sullen verstooten worden.
1 DOch ick segge, soo langen tijt als de erfgenaem een kint is, soo en verschilt hy niets van een dienst-knecht, hoewel hy een heere is van alles.
2 Maer hy is onder vooghden ende versorgers, tot den tijt van den vader te voren gestelt.
3 Alsoo wy oock, doe wy kinderen waren, soo waren wy dienstbaer gemaeckt onder de eerste beginselen der werelt.
4 Maer wanneer de volheyt des tijts gekomen is, heeft Godt sijnen Sone uytgesonden, geworden uyt een vrouwe, geworden onder de wet:
5 Op dat hy de gene die onder de wet waren verlossen soude, [ende ] op dat wy de aenneminge tot kinderen verkrijgen souden.
6 Ende overmits ghy kinderen zijt, soo heeft Godt den Geest sijns Soons uytgesonden in uwe herten, die roept, Abba, Vader.
7 Soo dan ghy en zijt niet meer een dienstknecht, maer een sone: ende indien ghy een sone zijt, soo zijt ghy oock een erfgenaem Godts door Christum.
8 Maer doe als ghy Godt niet en kendet, diendet ghy de gene die van nature geen Goden en zijn:
9 Ende nu als ghy Godt kennet, ja veel meer van Godt gekennet zijt, hoe keert ghy u wederom tot de swacke ende arme eerste beginselen, welcken ghy wederom van voren aen wilt dienen?
10 Ghy onderhoudt dagen, ende maenden, ende tijden, ende jaren.
11 Ick vreese voor u, dat ick niet eenighsins te vergeefs aen u gearbeyt en hebbe.
12 Weest ghy als ick: want oock ick ben als ghy: broeders, ick bidde u: ghy en hebt my geen ongelijck gedaen.
13 Ende ghy weet dat ick u door swackheyt des vleeschs het Euangelium eerstmael verkondight hebbe:
14 Ende mijne versoeckinge, die in mijn vleesch [geschiede ] en hebt ghy niet veracht noch verfoeyt, maer ghy naemt my aen als eenen Engel Godts, [ja ] als Christum Iesum.
15 Welcke was dan uwe geluck-achtinge? Want ick geve u getuygenisse dat ghy, soo het mogelick ware, uwe oogen soudet uytgegraven, ende my gegeven hebben.
16 Ben ick dan uw’ vyant geworden u de waerheyt seggende?
17 Sy en yveren niet recht over u, maer sy willen ons uytsluyten, op dat ghy over haer soudt yveren.
18 Doch in het goede alle tijt te yveren, is goet, ende niet alleenlick als ick by u tegenwoordigh ben:
19 Mijne kinderkens, die ick wederom arbeyde te baren, tot dat Christus een gestalte in u krijge.
20 Doch ick wilde dat ick nu tegenwoordigh by u ware, ende mijne stemme mocht veranderen: Want ick ben in twijffel over u:
21 Segget my, ghy die onder de wet wilt zijn, en hoort ghy de wet niet?
22 Want daer is geschreven, dat Abraham twee sonen hadde: eenen uyt de dienstmaeght, ende eenen uyt de vrije.
23 Maer gene die uyt de dienstmaeght was, is na den vleesche geboren geweest: doch dese die uyt de vrije was, door de beloftenisse.
24 Het welcke dingen zijn die andere beduydinge hebben: want dese zijn de twee verbonden: het een van den bergh Sina, tot dienstbaerheyt barende, het welck is Agar.
25 Want dit [namelick ] Agar is Sina een bergh in Arabien, ende komt over een met Ierusalem dat nu is, ende dienstbaer is met hare kinderen.
26 Maer Ierusalem dat boven is, dat is vry, welck is onser aller moeder.
27 Want daer is geschreven, Zijt vrolick ghy onvruchtbare, die niet en baert: breeckt uyt ende roept ghy die geenen barens noot en hebt: want de kinderen der eensame zijn veel meer dan der gene die den man heeft.
28 Maer wy, broeders, zijn kinderen der belofte, als Isaac was.
29 Doch gelijckerwijs doe, die na den vleesche geboren was, vervolghde den genen die na den geest [geboren was ,] alsoo oock nu.
30 Maer wat seght de Schrift? Werpt de dienstmaeght uyt ende haren sone: want de sone der dienstmaeght en sal geensins erven met den sone der vrije.
31 Soo dan, broeders, wy en zijn niet kinderen der dienstmaeght, maer der vrije.
Niet langer slaaf, maar kind
1 Ik zeg echter: Zolang de erfgenaam een onmondig kind is, verschilt hij in niets van een slaaf, hoewel hij heer is van alles;
2 maar hij staat onder voogden en beheerders, tot het tijdstip dat de vader van tevoren heeft bepaald.
3 Zo waren ook wij, toen wij nog onmondige kinderen waren, als slaven onderworpen aan de grondbeginselen van de wereld.
4 Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God Zijn Zoon uit, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet,
5 om hen die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij de aanneming tot kinderen zouden ontvangen.
6 Nu, omdat u kinderen bent, heeft God de Geest van Zijn Zoon uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader!
7 Dus nu bent u geen slaaf meer, maar een zoon; en als u een zoon bent, dan bent u ook erfgenaam van God door Christus.
In de ban van dwaalleraars
8 Maar destijds, toen u God niet kende, diende u hen die van nature geen goden zijn;
9 en nu u God kent, ja wat meer is, door God gekend bent, hoe kunt u weer terugkeren naar de zwakke en arme grondbeginselen, die u weer van voren af aan wilt dienen?
10 U houdt zich aan dagen, maanden, tijden en jaren.
11 Ik vrees voor u dat ik mij misschien tevergeefs voor u heb ingespannen.
12 Wees zoals ik, want ook ik ben zoals u, broeders; ik smeek het u! U hebt mij in geen enkel opzicht onrecht aangedaan.
13 U weet toch dat ik u de eerste keer het Evangelie heb verkondigd in lichamelijke zwakheid.
14 En toch hebt u mijn beproeving, die in mijn lichaam plaatsvond , niet veracht of verafschuwd, maar ontving u mij als een engel van God, ja , als Christus Jezus.
15 Waarin prees u zich dan gelukkig? Want ik kan van u getuigen dat u, zo mogelijk, uw ogen zou hebben uitgerukt en aan mij gegeven zou hebben.
16 Ben ik dan uw vijand geworden door u de waarheid te zeggen?
17 Zij beijveren zich niet met goede bedoelingen voor u, maar zij willen ons uitsluiten, opdat u zich voor hen zou beijveren.
18 Nu is zich te beijveren voor het goede altijd goed, en niet alleen als ik bij u ben,
19 mijn lieve kinderen, van wie ik opnieuw in barensnood ben totdat Christus gestalte in u krijgt.
20 Ik wilde echter wel dat ik nu bij u was en op een andere toon kon spreken, want ik ben in twijfel over u.
Hagar en Sara - twee verbonden
21 Zeg mij, u die onder de wet wilt zijn, luistert u niet naar de wet?
22 Want er staat geschreven dat Abraham twee zonen had, een van de slavin, en een van de vrije.
23 Maar hij die van de slavin was, is naar het vlees geboren, hij echter die van de vrije was, door de belofte.
24 Deze dingen hebben een zinnebeeldige betekenis; want deze vrouwen zijn de twee verbonden: het ene, dat van de berg Sinaï, dat kinderen voortbrengt voor de slavernij, dat is Hagar.
25 Want deze Hagar is de berg Sinaï in Arabië, en komt overeen met het huidige Jeruzalem, dat met haar kinderen in slavernij is.
26 Maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is de moeder van ons allen.
27 Want er staat geschreven: Wees vrolijk, onvruchtbare, die niet baart, breek uit in gejuich en roep, u die geen barensnood kent, want de kinderen van de eenzame zijn veel talrijker dan die van haar die de man heeft.
28 Wij nu, broeders, zijn kinderen van de belofte, net zoals Izak.
29 Maar zoals destijds hij die naar het vlees geboren was, hem vervolgde die naar de Geest geboren was , zo is het ook nu.
30 Wat zegt de Schrift echter? Jaag de slavin en haar zoon weg, want de zoon van de slavin zal beslist niet erven met de zoon van de vrije.
31 Daarom, broeders, wij zijn geen kinderen van de slavin, maar van de vrije.