Godt beveelt den Reuck-altaer te maken, ver s 1, et c. daer op de Hoogepriester alle morgen reuckwerck moeste aensteken, 7. ende eenmael des jaers versoeninge op de hoornen des selven doen, 10. Alle de kinderen Israëls moesten elck eenen halven sikel geven tot versoeninge harer zielen, 12. Het koperen Waschvat wort bevolen te maken met sijnen voet, ende water daer in te doen, dat de Priesteren dagelicks hare handen ende voeten daer in wiesschen, 17. Hoe men de heylige salf-olie maken moeste, 22. Watmen met deselve salven soude, 26. Niemant mocht dergelijcke maken, 32. Het bereyden des reuckwercks, 34. Hoe men het gebruycken moeste, 36. Niemant mocht dergelijcke voor hemselven maken. 37.
1 GHy sult oock eenen Reuck-altaer des reuckwercks maken: van Sittim hout sult ghy hem maken.
2 Een elle sal sijn lenghte zijn, ende een elle sijne breette, (vierkantigh sal hy zijn) maer twee ellen de hooghte des selven: uyt hem sullen sijne hoornen zijn.
3 Ende ghy sult hem met louteren goude overtrecken, sijn dack, ende de wanden des selven rontom, als oock sijn hoornen: ende ghy sult hem eenen goudenen krans rontom maken.
4 Ghy sult oock twee goudene ringen daer aen maken onder sijnen krans, aen sijne twee zijden sult ghy deselve maken, aen sijne beyde zijden: ende sy sullen zijn tot plaetsen voor de hantboomen, datmen hem daer mede drage.
5 De draeghboomen nu sult ghy van Sittimhout maken: ende ghy sultse met gout overtrecken.
6 Ende ghy sult hem setten voor den voorhangh, die voor de Arke der getuygenisse zijn sal: voor het Versoendecksel, het welck zijn sal boven het getuygenisse, daer henen ick met u t’samen komen sal.
7 Ende Aaron sal daer op aensteken welrieckende specerijen alle morgen, als hy de lampen wel sal toegericht hebben, sal hy deselve aensteken.
8 Ende als Aaron de lampen aensteken sal, tusschen de twee avonden, sal hy dat aensteken: Het sal een gedurigh reuckwerck zijn voor het aengesichte des HEEREN by uwe geslachten.
9 Ghy en sult geen vreemt reuckwerck op den selven aensteken, noch brant-offer, noch spijs-offer: ghy en sult oock geen dranck-offer daer op gieten.
10 Ende Aaron sal eens in ’t jaer over des selfs hoornen versoeninge doen, met het bloet des sond-offers der versoeningen: eens in ’t jaer sal hy versoeninge daer op doen by uwe geslachten: het is heyligheyt der heyligheden den HEERE.
11 Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:
12 Als ghy de somme der kinderen Israëls op nemen sult, na de getelde [onder ] haer; soo sullen sy een yegelick de versoeninge sijner ziele den HEERE geven, als ghyse tellen sult; op dat onder haer geen plage en zy, als ghyse tellen sult.
13 Dit sullen sy geven, al die tot de getelde over gaet, de helft eenes sikels, na den sikel des heylighdoms, (desen sikel is twintigh Gera) de helft eenes sikels is een hef-offer den HEERE.
14 Al die over gaet tot de getelde, van twintigh jaer oudt, ende daer boven, sal het hef-offer des HEEREN geven.
15 De rijcke en sal ’t niet vermeerderen, ende de arme en sal niet verminderen van de helft des sikels, als ghy het hef-offer des HEEREN geeft, om voor uwe zielen versoeninge te doen.
16 Ghy dan sult het gelt der versoeningen van de kinderen Israëls nemen, ende sult het leggen tot den dienst der Tente der t’samenkomste: ende het sal den kinderen Israëls ter gedachtenisse zijn, voor het aengesichte des HEEREN, om voor uwe zielen versoeninge te doen.
17 Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende:
18 Ghy sult oock een koperen Waschvat maken, met sijnen koperen voet, om te wasschen: ende ghy sult het setten tusschen de Tente der t’samenkomste, ende tusschen den Altaer, ende ghy sult water daer in doen;
19 Dat Aaron ende sijne sonen haer daer uyt wasschen, hare handen ende hare voeten.
20 Wanneer sy in de Tente der t’samenkomste sullen gaen, soo sullen sy haer met water wasschen, op dat sy niet en sterven: ofte wanneer sy tot den Altaer naderen, om te dienen, dat sy het vyer-offer den HEERE aensteken:
21 Sy sullen dan hare handen, ende hare voeten wasschen, op dat sy niet en sterven: ende dit sal haer een eeuwige insettinge zijn, hem, ende sijn zaet by hare geslachten.
22 Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:
23 Ghy nu neemt u de voornaemste specerijen, de suyverste myrrhe, vijf hondert [sikels ,] ende specerije-kaneel half soo vele, [namelick ] twee hondert ende vijftigh [sikels ,] oock specerije-calmus, twee hondert ende vijftigh [sikels .]
24 Oock cassie vijf hondert, na den sikel des heylighdoms: ende olie van olijfboomen een Hin.
25 Ende maeckt daer van een olie der heyliger salvinge, een salve heel konstelick gemaeckt, na Apothekers werck: het sal een olie der heyliger salvinge zijn.
26 Ende met deselve sult ghy salven de Tente der t’samenkomste, ende de Arke der getuygenisse.
27 Ende de Tafel met al hare gereetschap, ende den Kandelaer met sijne gereetschap, ende den Reuck-altaer:
28 Ende den Altaer des brant-offers, met al sijn gereetschap, ende het Waschvat met sijnen voet.
29 Ghy sultse alsoo heyligen, datse heyligheyt der heyligheden zijn: al watse aenroert sal heyligh zijn.
30 Ghy sult oock Aaron ende sijne sonen salven: ende ghy sultse heyligen, om my het Priester-ampt te bedienen.
31 Ende ghy sult tot de kinderen Israëls spreken, seggende: Dit sal my een olie der heyliger salvinge zijn by uwe geslachten.
32 Op geenes menschen vleesch salmense gieten, ghy en sult oock na haer maecksel geene dergelijcke maken: het is heyligheyt, sy sal ulieden heyligheyt zijn.
33 De man die sulck een salve maken sal, als dese, ofte die daer van op wat vreemts doet, die sal uytgeroeyt worden uyt sijne volckeren.
34 Voorder seyde de HEERE tot Mose, Neemt tot u welrieckende specerijen, Myrren-sap, ende Oniche, ende Galban, [dese ] welrieckende specerijen, ende suyveren wieroock: dat elck bysonder zy.
35 Ende ghy sult een reuckwerck eener salve daer uyt maken, na het werck des Apothekers, gemenght, reyn, heyligh.
36 Ende ghy sult van ’t selve heel kleyn pulver stooten, ende ghy sult daer van leggen voor het getuygenisse in de Tente der t’samenkomste, daer henen ick tot u komen sal: ’t sal u-lieden heyligheyt der heyligheden zijn.
37 Doch na het maecksel deses reuckwercks, ’t welck ghy gemaeckt sult hebben, en sult ghylieden voor u selven geen maken: het sal u heyligheyt zijn voor den HEERE.
38 De man die dergelijcke maken sal, om daer aen te riecken, die sal uytgeroeyt worden uyt sijne volckeren.
Het reukofferaltaar
1 U moet ook een altaar voor het branden van reukwerk maken. Van acaciahout moet u het maken;
2 zijn lengte moet een el zijn en zijn breedte een el – vierkant moet het zijn – en zijn hoogte twee el. De bijbehorende hoorns moeten er één geheel mee vormen.
3 U moet dat vervolgens met zuiver goud overtrekken, zijn bovenkant, zijn wanden rondom, en zijn hoorns. Ook moet u er een gouden rand omheen maken.
4 Ook moet u er twee gouden ringen voor maken, onder de rand ervan; aan zijn beide kanten moet u die maken, aan weerskanten ervan. Ze moeten dienen als houders voor de draagbomen om het altaar daarmee te dragen.
5 Verder moet u de draagbomen van acaciahout maken en ze met goud overtrekken.
6 U moet het vervolgens vóór het voorhangsel, dat voor de ark van de getuigenis hangt , plaatsen, vóór het verzoendeksel, dat boven de getuigenis is, waar Ik u zal ontmoeten.
7 En Aäron moet daarop geurig reukwerk in rook laten opgaan. Elke morgen als hij de lampen in orde gebracht heeft, moet hij het in rook laten opgaan.
8 Ook als Aäron de lampen tegen het vallen van de avond zal aansteken, moet hij het in rook laten opgaan. Het moet een voortdurend reukwerk zijn voor het aangezicht van de HEERE, al uw generaties door.
9 U mag daarop geen ander reukwerk in rook op laten gaan, geen brandoffer of graanoffer. En u mag daarop geen plengoffer uitgieten.
10 Aäron moet dan eenmaal per jaar aan de hoorns van het altaar verzoening doen met een deel van het bloed van het zondoffer ter verzoening. Eenmaal per jaar moet hij aan de hoorns verzoening doen, al uw generaties door; het is allerheiligst voor de HEERE.
Het hefoffer
11 Verder sprak de HEERE tot Mozes:
12 Wanneer u het aantal Israëlieten opneemt, volgens hun tellingen, dan moet ieder bij hun telling aan de HEERE een losgeld geven voor zijn leven, opdat er bij hun telling geen plaag over hen komt.
13 Dit moeten allen die bij de getelden gaan behoren, geven: een halve sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom (de sikkel is twintig gera waard ), een halve sikkel als een hefoffer voor de HEERE.
14 Al wie bij de getelden gaat behoren, van twintig jaar oud en daarboven, moet het hefoffer voor de HEERE geven.
15 De rijke mag niet meer en de arme niet minder geven dan een halve sikkel, als u het hefoffer voor de HEERE geeft om voor uw leven verzoening te doen.
16 U moet het geld ter verzoening van de Israëlieten nemen en het bestemmen voor de dienst van de tent van ontmoeting. Het moet een herinnering voor de Israëlieten zijn voor het aangezicht van de HEERE, om voor uw leven verzoening te doen.
Het koperen wasvat
17 En de HEERE sprak tot Mozes:
18 U moet vervolgens een koperen wasvat maken, met een bijbehorend koperen voetstuk, voor het wassen. En u moet het plaatsen tussen de tent van ontmoeting en het altaar, en er water in doen,
19 zodat Aäron en zijn zonen hun handen en voeten met water daaruit kunnen wassen.
20 Wanneer zij de tent van ontmoeting binnengaan, moeten zij zich met water wassen, opdat zij niet sterven. Of wanneer zij tot het altaar naderen om dienst te doen door een vuuroffer voor de HEERE in rook te laten opgaan,
21 moeten zij hun handen en voeten wassen, opdat zij niet sterven. Dit is een eeuwige verordening voor hen, voor Aäron en zijn nageslacht, al hun generaties door.
De heilige zalfolie
22 Verder sprak de HEERE tot Mozes:
23 Wat u betreft, neem voor uzelf de beste specerijen: vijfhonderd sikkel vloeibare mirre, en half zoveel ervan, dus tweehonderdvijftig sikkel geurige kaneel, tweehonderdvijftig sikkel geurige kalmoes,
24 ook vijfhonderd sikkel kassia, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom, en een hin olijfolie.
25 U moet daarvan heilige zalfolie maken, een zorgvuldig bereid mengsel, werk van een zalfbereider. Het moet heilige zalfolie zijn.
26 U moet daarmee de tent van ontmoeting zalven, de ark van de getuigenis,
27 de tafel met alle bijbehorende voorwerpen, de kandelaar met de bijbehorende voorwerpen, het reukofferaltaar,
28 het brandofferaltaar met alle bijbehorende voorwerpen, en het wasvat met zijn voetstuk.
29 U moet ze dan heiligen, zodat ze allerheiligst zijn; ieder die ze aanraakt, wordt heilig.
30 U moet ook Aäron en zijn zonen zalven, en hen heiligen om Mij als priester te dienen.
31 Vervolgens moet u tot de Israëlieten spreken: Dit is heilige zalfolie voor Mij, al uw generaties door.
32 Een mensenlichaam mag er niet mee gezalfd worden; ook mag u niet iets soortgelijks maken volgens de bereidingswijze van deze olie . Ze is heilig, heilig moet ze voor u zijn.
33 Ieder die zo'n mengsel maakt als dit, of die daarvan iets op een onbevoegde strijkt, moet uitgeroeid worden uit zijn volksgenoten.
Het heilige reukwerk
34 Verder zei de HEERE tegen Mozes: Neem voor uzelf geurige specerijen: druipende hars, onyx en galbanum, dus geurige specerijen, en zuivere wierook. Dit alles moet in gelijke hoeveelheden zijn.
35 Dan moet u daar reukwerk van maken, een mengsel, werk van een zalfbereider, met zout gemengd, zuiver en heilig.
36 Vervolgens moet u een deel daarvan tot heel fijn poeder wrijven en een deel daarvan voor de getuigenis in de tent van ontmoeting leggen, waar Ik u ontmoeten zal. Het moet allerheiligst voor u zijn.
37 En wat het reukwerk betreft dat u maakt, mag u niets voor uzelf maken volgens de bereidingswijze van dit reukwerk . Het moet u heilig zijn, voor de HEERE.
38 Ieder die iets dergelijks maakt om eraan te ruiken, moet uitgeroeid worden uit zijn volksgenoten.