1 Saulus reyst na Damascus, om de geloovige aldaer oock te vervolgen. 3 wort onderwegen uyt den hemel van een licht omstraelt, ter aerde geworpen, ende van Christo selve bestraft, ende met blintheyt geslagen. 10 Ananias wort tot hem gesonden, die in ’t eerste bevreest is tot hem te gaen. 15 doch daer na tot hem komt, hem wederom siende maeckt, onderrecht, ende doopt. 20 Saulus predickt Christum in de Synagogen. 23 De Ioden leggen hem lagen. 25 maer hy ontkomt over den stadts muer in een mande. 26 Hy komt te Ierusalem, ende wort van Barnaba tot de Apostelen gebracht, ende predickt oock Christum aldaer. 30 Reyst na Tarsen om der Ioden lagen te ontgaen. 31 de gemeynten hebben vrede ende nemen toe. 32 Petrus komt tot Lydda, ende geneest Eneam. 36 wort tot Ioppe ontboden, ende verweckt Tabitham, die gestorven was. 42 waer door vele gelooven.
1 ENde Saulus blasende noch dreyginge ende moort tegen de discipelen des Heeren, gingh tot den Hoogenpriester,
2 Ende begeerde brieven van hem na Damascum aen de Synagogen, op dat soo hy eenige, die van dien wegh waren, vonde, hy [deselve ] beyde mannen ende vrouwen soude gebonden brengen na Ierusalem.
3 Ende als hy reysde, is het geschiet dat hy na by Damascum quam, ende hem omscheen snellick een licht van den hemel:
4 Ende ter aerden gevallen zijnde, hoorde hy een stemme die tot hem seyde, Saul, Saul, wat vervolght ghy my?
5 Ende hy seyde, Wie zijt ghy Heere? Ende de Heere seyde, Ick ben Iesus dien ghy vervolght. Het is u hardt de verzenen tegen de prickels te slaen.
6 Ende hy bevende ende verbaest zijnde, seyde, Heere, wat wilt ghy dat ick doen sal? Ende de Heere [seyde ] tot hem, Staet op, ende gaet in de stadt, ende u sal [aldaer ] geseght worden, wat ghy doen moet.
7 Ende de mannen die met hem over wegh reysden, stonden verbaest, hoorende wel de stemme, maer niemant siende.
8 Ende Saulus stont op van der aerde: ende als hy sijne oogen open dede, en sagh hy niemant. Ende sy hem by der hant leydende, brachten hem tot Damascum.
9 Ende hy was drie dagen dat hy niet en sagh: ende en at niet, noch en dronck niet.
10 Ende daer was een seker discipel te Damascus, met name Ananias: ende de Heere seyde tot hem in een gesichte, Anania. Ende hy seyde, Siet, [hier ben ] ick, Heere.
11 Ende de Heere [seyde ] tot hem, Staet op ende gaet in de strate genaemt de Rechte, ende vraeght in het huys Iude na [eenen ] met name Saulus, van Tarsen: want siet hy bidt.
12 Ende hy heeft in een gesichte gesien, dat een man, met name Ananias, in quam, ende hem de hant opleyde, op dat hy wederom siende worde.
13 Ende Ananias antwoordde, Heere, ick hebbe uyt velen gehoort van desen man, hoe veel quaet hy uwe heylige in Ierusalem gedaen heeft.
14 Ende heeft hier macht van de Overpriesters, om te binden alle die uwen name aenroepen.
15 Maer de Heere seyde tot hem, Gaet henen: want dese is my een uytverkoren vat, om mijnen naem te dragen voor de Heydenen, ende de Koningen, ende de kinderen Israëls.
16 Want ick sal hem toonen hoe veel hy lijden moet om mijnen naem.
17 Ende Ananias gingh henen ende quam in het huys: ende de handen op hem leggende, seyde hy, Saul broeder, de Heere heeft my gesonden [namelick ] Iesus, die u verschenen is op den wegh dien ghy quaemt, op dat ghy weder siende, ende met den Heyligen Geest vervult soudet worden.
18 Ende terstont vielen af van sijne oogen gelijck als schellen, ende hy wiert terstont wederom siende: ende stont op, ende wiert gedoopt.
19 Ende als hy spijse genomen hadde, wiert hy versterckt. Ende Saulus was sommige dagen by de discipelen, die te Damascus waren.
20 Ende hy predickte terstont Christum in de Synagogen, dat hy de Sone Godts is.
21 Ende sy ontsetteden haer alle die het hoorden, ende seyden, En is dese niet de gene die te Ierusalem verstoorde die desen naem aenriepen, ende die daerom hier gekomen is, op dat hy deselve gebonden soude brengen tot de Overpriesters?
22 Doch Saulus wiert meer ende meer bekrachtight, ende overtuyghde de Ioden die te Damascus woonden, bewijsende dat dese de Christus is.
23 Ende als vele dagen verloopen waren, soo hielden de Ioden te samen raet om hem te dooden.
24 Maer hare lage wiert Saulo bekent: ende sy bewaerden de poorten, beyde des daeghs ende des nachts, op dat sy hem dooden mochten.
25 Doch de discipelen namen hem des nachts, ende lieten [hem ] neder door de muer, [hem ] aflatende in een mande.
26 Saulus nu te Ierusalem gekomen zijnde, pooghde hem by de discipelen te voegen: maer sy vreesden hem alle, niet geloovende dat hy een discipel was.
27 Maer Barnabas hem tot sich nemende, leydde [hem ] tot de Apostelen, ende verhaelde haer hoe hy op den wegh den Heere gesien hadde, ende dat hy tot hem gesproken hadde, ende hoe hy te Damascus vrymoedelick gesproken hadde in den name Iesu.
28 Ende hy was met haer ingaende ende uytgaende te Ierusalem:
29 Ende vrymoedelick sprekende in den name des Heeren Iesu, sprack hy oock ende handelde tegen de Griecksche [Joden :] maer dese trachteden hem te dooden.
30 Doch de broeders [dit ] verstaende, geleydden hem tot Casareen ende sonden hem af na Tarsen.
31 De gemeynten dan door geheel Iudeam, ende Galileam, ende Samariam hadden vrede, ende wierden gesticht: ende wandelende in de vreese des Heeren, ende de vertroostinge des Heyligen Geests, wierden vermenighvuldight.
32 Ende het geschiedde als Petrus alomme doortrock, dat hy oock afquam tot de heylige die tot Lydda woonden.
33 Ende aldaer vondt hy een seker mensche, met name Eneas, die acht jaren te bedde gelegen hadde, welcke was geraeckt.
34 Ende Petrus seyde tot hem, Enea, Iesus Christus maeckt u gesont: staet op ende spreydt u selven [het bedde .] Ende hy stont terstont op.
35 Ende sy sagen hem alle die te Lydda ende Sarona woonden, dewelcke haer bekeerden tot den Heere.
36 Ende te Ioppe was een sekere discipelinne met name Tabitha, welcke overgeset zijnde is geseght Dorcas. Dese was vol van goede wercken, ende aelmoessen, die sy dede.
37 Ende het geschiedde in die dagen, dat sy kranck wiert ende sterf: ende als syse gewasschen hadden, leyden sy haer in de opperzale.
38 Ende alsoo Lydda na by Ioppe was, de discipelen hoorende dat Petrus aldaer was, sonden twee mannen tot hem, biddende dat hy niet en soude vertoeven tot haer over te komen.
39 Ende Petrus stont op, ende gingh met haer: welcken sy, als hy daer gekomen was, in de opperzale leydden: ende alle de weduwen stonden by hem, weenende ende toonende de rocken ende kleederen die Dorcas gemaeckt hadde, als sy by haer was.
40 Maer Petrus, hebbende [haer ] alle uytgedreven, knielde neder ende badt: ende hem keerende tot het lichaem seyde, Tabitha, staet op. Ende sy dede hare oogen open, ende Petrum gesien hebbende sat sy over eynde.
41 Ende hy gaf haer de hant, ende rechtdese op, ende de heylige ende de weduwen geroepen hebbende, stelde hyse levende voor [haer .]
42 Ende [dit ] wiert bekent door geheel Ioppe, ende vele geloofden in den Heere.
43 Ende het geschiedde dat hy vele dagen te Ioppe bleef by eenen sekeren Simon, eenen lederbereyder.
De bekering van Saulus
1 Saulus nu, die tegen de discipelen van de Heere nog steeds brieste van dreiging en moord, ging naar de hogepriester toe
2 en vroeg van hem brieven voor Damascus, gericht aan de synagogen, opdat, als hij er enigen zou vinden die van die Weg waren, zowel mannen als vrouwen, hij die geboeid naar Jeruzalem zou brengen.
3 En terwijl hij onderweg was, gebeurde het dat hij dicht bij Damascus kwam. En plotseling omscheen hem een licht vanuit de hemel,
4 en toen hij op de grond gevallen was, hoorde hij een stem die tegen hem zei: Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij?
5 En hij zei: Wie bent U, Heere? En de Heere zei: Ik ben Jezus, Die u vervolgt. Het is hard voor u, met de hielen tegen de prikkels te slaan.
6 En hij zei, bevend en verbaasd: Heere, wat wilt U dat ik doen zal? En de Heere zei tegen hem: Sta op en ga de stad in en daar zal u gezegd worden wat u moet doen.
7 En de mannen die met hem meereisden, stonden sprakeloos, want zij hoorden wel de stem, maar zagen niemand.
8 En Saulus stond op van de grond; en toen hij zijn ogen opendeed, zag hij niemand. En zij leidden hem bij de hand en brachten hem naar Damascus.
9 En gedurende drie dagen kon hij niet zien, en at en dronk hij niet.
Paulus en Ananias in Damascus
10 En er was een zekere discipel in Damascus van wie de naam Ananias was; en de Heere zei tegen hem in een visioen: Ananias! En hij zei: Zie, hier ben ik, Heere.
11 En de Heere zei tegen hem: Sta op en ga naar de straat die de Rechte genoemd wordt, en vraag in het huis van Judas naar iemand van wie de naam Saulus is, uit Tarsus, want zie, hij bidt,
12 en hij heeft in een visioen gezien dat een man van wie de naam Ananias was, binnenkwam en hem de hand oplegde, opdat hij weer ziende zou worden.
13 Ananias antwoordde echter: Heere, ik heb van velen over deze man gehoord hoeveel kwaad hij Uw heiligen in Jeruzalem gedaan heeft;
14 en hij heeft hier volmacht van de overpriesters om allen gevangen te nemen die Uw Naam aanroepen.
15 Maar de Heere zei tegen hem: Ga, want deze is voor Mij een uitverkoren instrument om Mijn Naam te brengen naar de heidenen en de koningen en de Israëlieten.
16 Want Ik zal hem laten zien hoeveel hij moet lijden voor Mijn Naam.
17 En Ananias ging heen en ging het huis binnen; en na hem de handen opgelegd te hebben, zei hij: Saul, broeder, de Heere heeft mij gezonden, namelijk Jezus, Die u verschenen is op de weg waarlangs u gekomen bent, opdat u weer ziende zou worden en met de Heilige Geest vervuld zou worden.
18 En meteen vielen hem als het ware schellen van de ogen, en onmiddellijk werd hij weer ziende, en hij stond op en werd gedoopt.
19 En toen hij voedsel genomen had, sterkte hij aan. En Saulus verbleef enige dagen bij de discipelen in Damascus.
Paulus in Damascus
20 En meteen predikte hij Christus in de synagogen, dat Hij de Zoon van God is.
21 En allen die het hoorden, waren buiten zichzelf en zeiden: Is dit niet degene die in Jeruzalem hen die deze Naam aanriepen, uitroeide, en die daarom hier gekomen is om hen geboeid naar de overpriesters te brengen?
22 Maar Saulus werd meer en meer gesterkt en hij bracht de Joden die in Damascus woonden, in verwarring door aan te tonen dat Jezus de Christus is.
Paulus' vlucht uit Damascus
23 En toen er veel dagen verlopen waren, beraadslaagden de Joden om hem te doden,
24 maar hun samenzwering werd aan Saulus bekend. En zij bewaakten de poorten, zowel overdag als 's nachts, om hem te kunnen doden.
25 Maar de discipelen namen hem 's nachts mee en lieten hem door een opening in de muur neer, door hem in een mand te laten zakken.
26 Toen Saulus nu in Jeruzalem gekomen was, probeerde hij zich bij de discipelen aan te sluiten, maar zij waren allen bevreesd voor hem, want zij geloofden niet dat hij een discipel was.
27 Maar Barnabas nam hem onder zijn hoede, bracht hem naar de apostelen en vertelde hun hoe hij onderweg de Heere gezien had, dat Hij tot hem gesproken had en hoe hij in Damascus vrijmoedig gesproken had in de Naam van Jezus.
28 En hij ging in Jeruzalem met hen in en uit.
29 En hij sprak vrijmoedig in de Naam van de Heere Jezus; ook sprak en redetwistte hij met de Griekssprekenden, maar die probeerden hem te doden.
30 Maar toen de broeders dit te weten kwamen, brachten zij hem naar Caesarea en stuurden hem vandaar weg naar Tarsus.
31 De gemeenten dan in heel Judea, Galilea en Samaria hadden vrede en werden opgebouwd; en zij wandelden in de vreze des Heeren en de vertroosting door de Heilige Geest en namen in aantal toe.
Petrus en Eneas
32 En het gebeurde dat Petrus, toen hij overal rondreisde, ook bij de heiligen kwam die in Lydda woonden.
33 En daar vond hij een man van wie de naam Eneas was, die al acht jaar op bed lag en verlamd was.
34 En Petrus zei tegen hem: Eneas, Jezus Christus maakt u gezond; sta op en maak voor uzelf uw bed op! En hij stond meteen op.
35 En allen die in Lydda en Sarona woonden, zagen hem en bekeerden zich tot de Heere.
Petrus en Dorkas
36 En er was in Joppe een zekere discipelin van wie de naam Tabitha was, wat vertaald Dorkas betekent. Deze was overvloedig in goede werken, en in liefdegaven die zij schonk.
37 En het gebeurde in die dagen dat zij ziek werd en stierf; en toen men haar gewassen had, legde men haar in de bovenzaal.
38 En omdat Lydda vlak bij Joppe lag, stuurden de discipelen, toen zij hoorden dat Petrus daar was, twee mannen naar hem toe, die smeekten dat hij zonder uitstel naar hen toe zou komen.
39 En Petrus stond op en ging met hen mee; en toen hij daar gekomen was, brachten zij hem in de bovenzaal. En alle weduwen stonden bij hem, terwijl zij huilden en de onder- en bovenkleding toonden die Dorkas gemaakt had toen zij nog bij hen was.
40 Maar nadat Petrus allen naar buiten had gestuurd, knielde hij neer en bad; en hij keerde zich naar het lichaam en zei: Tabitha, sta op! En zij deed haar ogen open en zodra zij Petrus zag, ging zij overeind zitten.
41 En hij gaf haar de hand en hielp haar opstaan. Hij riep de heiligen en de weduwen en plaatste haar levend voor hen .
42 En dit werd bekend in heel Joppe, en velen geloofden in de Heere.
43 En het gebeurde dat hij veel dagen in Joppe bleef, bij een zekere Simon, een leerlooier.