1 Paulus komt tot Ephesen, ende vindt aldaer twaelf discipelen, die in den doop Ioannis gedoopt waren. 6 welcke hy de handen opleght, ende sy ontfangen de gaven des H. Geests. 8 Leert aldaer over de twee jaren, soo in de Synagoge, als in de schole van Tyrannus. 11 bevestigende sijne leere met bysondere wonderwercken, oock door sijne sweetdoecken. 13 Seven sonen Sceve, eens Ioodschen Overpriesters, besweerende by den name Iesu eenige besetene, worden van de boose geesten overweldight ende verwondt. 18 Vele belijdende hare daden, brengen hare boecken van ydele konsten by een, die verbrant worden. 21 Paulus neemt voor na Ierusalem te reysen. 23 Demetrius een silversmit, hem geneerende met kleyne silvere tempelkens van Diana te maken, verweckt eenen oproer tegen hem. 30 Paulus wilt uytgaen onder het volck om dat te stillen, maer het wort hem ontraden. 33 Alexander pooght verantwoordinge te doen, maer wort niet gehoort, om dat hy een Iode was. 35 Doch door den stadts schrijver word eyntlick desen oploop gestilt.
1 ENde het geschiedde terwijle Apollos te Corinthen was, dat Paulus de bovenste deelen [des lants ] doorreyst hebbende tot Ephesen quam: ende eenige discipelen [aldaer ] vindende,
2 Seyde hy tot haer, Hebt ghy den Heyligen Geest ontfangen als ghy gelooft hebt? Ende sy seyden tot hem, Wy en hebben selfs niet gehoort of daer een Heylige Geest is.
3 Ende hy seyde tot haer, Waer in zijt ghy dan gedoopt? Ende sy seyden, In den doop Ioannis.
4 Maer Paulus seyde, Ioannes heeft wel gedoopt den doop der bekeeringe, seggende tot het volck, dat sy gelooven souden in den genen die na hem quam, dat is, in Christum Iesum:
5 Ende die [hem ] hoorden, wierden gedoopt in den name des Heeren Iesu.
6 Ende als Paulus haer de handen opgeleght hadde, quam de Heylige Geest op haer: ende sy spraken met [vreemde ] talen, ende propheteerden.
7 Ende alle dese waren ontrent twaelf mannen.
8 Ende hy gingh in de Synagoge, ende sprack vrymoedelick, drie maenden langh [met haer ] handelende, ende [haer ] aenradende de saken van het Koninckrijcke Godts.
9 Maer als sommige verhardt wierden, ende ongehoorsaem waren, quaet sprekende van den wegh [des Heeren ] voor de menighte, weeck hy van haer, ende scheydde de discipelen af, dagelicks handelende in de schole van sekeren Tyrannus.
10 Ende dit geschiedde twee jaren langh, alsoo dat alle die in Asia woonden het woort des Heeren Iesu hoorden, beyde Ioden ende Griecken.
11 Ende Godt dede ongewoonlicke krachten door de handen Pauli:
12 Alsoo dat oock van sijn lijf op de krancke gedragen wierden de sweetdoecken ofte gordeldoecken, ende dat de sieckten van haer weecken, ende de boose geesten van haer uytvoeren.
13 Ende sommige van de omswevende Ioden, zijnde [duyvel- ]besweerders, hebben haer onderwonden den name des Heeren Iesu te noemen, over de gene die boose geesten hadden: seggende, Wy besweeren u by Iesum, dien Paulus predickt.
14 [Dese ] nu waren sekere seven sonen van Sceva een Ioodsche Over-priester, die dit deden.
15 Maer de boose geest antwoordende seyde, Iesum kenne ick, ende Paulum weet ick: maer ghylieden wie zijt ghy?
16 Ende de mensche in welcken de boose geest was, sprongh op haer, ende haer meester geworden zijnde kreegh de overhant tegen haer, alsoo dat sy naeckt ende gewondet uyt dat huys ontvloden.
17 Ende dit wiert allen bekent, beyde Ioden ende Griecken, die te Ephesen woonden: ende daer viel een vreese over haer alle, ende de naem des Heeren Iesu wiert groot gemaeckt.
18 Ende vele der gene die geloofden quamen, belijdende ende verkondigende hare daden.
19 Vele oock der gene die ydele [konsten ] gepleeght hadden, brachten de boecken by een, ende verbranddense in aller tegenwoordigheyt: ende bereeckenden de weerde der selve, ende bevonden vijftigh duysent silvere [penningen .]
20 Alsoo wies het woort des Heeren met macht, ende nam de overhant.
21 Ende als dese dingen volbracht waren, nam Paulus voor in den geest, Macedonien ende Achajen doorgegaen hebbende, na Ierusalem te reysen: seggende, Na dat ick aldaer sal geweest zijn, moet ick oock Roomen sien.
22 Ende als hy na Macedonien gesonden hadde twee van de gene die hem dienden, [namelick ] Timotheum ende Erastum, bleef hy selve eenen tijt [langh ] in Asien.
23 Maer op dien selven tijt ontstont daer geen kleyne beroerte, van wegen den wegh [des Heeren .]
24 Want een met name Demetrius, een silversmit, die [kleyne ] silvere tempelen van Diana maeckte, bracht dien van die konste geen kleyn gewin toe.
25 Welcke hy t’samen vergadert hebbende, met de hantwerckers van dergelijcke dingen, seyde hy, Mannen, ghy weet dat wy uyt dit gewin onse welvaert hebben:
26 Ende ghy siet ende hoort, dat dese Paulus veel volck niet alleen van Ephesen, maer oock by na van geheel Asien overredet ende afgekeert heeft, seggende dat het geen Goden en zijn, die met handen gemaeckt worden.
27 Ende wy en zijn niet alleen in gevaer, dat dit deel in verachtinge kome, maer dat oock de tempel van de groote Goddinne Diana als niet geacht sal worden, ende dat oock hare majesteyt sal t’onder gaen, aen welcke gantsch Asien, ende de [geheele ] werelt Godtsdienst bewijst.
28 Als sy nu [dit ] hoorden wierden sy vol van toornigheyt, ende riepen, seggende, Groot is de Diana der Epheseren.
29 Ende de geheele stadt wiert vol verwerringe: ende sy liepen met een gedruysch eendrachtelick na de schouwplaetse, met haer treckende Gajum ende Aristarchum Macedoniers, Pauli medegesellen op de reyse.
30 Ende als Paulus tot het volck wilde ingaen, en lieten het hem de discipelen niet toe.
31 Ende sommige oock der Overste van Asien, die hem vrienden waren, sonden tot hem, ende baden dat hy hemselven op de schouwplaetse niet en soude begeven.
32 Sy riepen dan [de eene dit ,] de andere wat anders. Want de vergaderinge was verwerret, ende het meerdere [deel ] en wisten niet, om wat oorsake sy te samen gekomen waren.
33 Ende sy deden Alexandrum uyt de schare voort komen, alsoo hem de Ioden voort stieten. Ende Alexander gewenckt hebbende met de hant, wilde by het volck verantwoordinge doen.
34 Maer als sy verstonden dat hy een Iode was, wert daer een stemme van allen, roepende ontrent twee uren langh, Groot is de Diana der Epheseren.
35 Ende als de [stadts ] schrijver de schare gestilt hadde, seyde hy, Ghy mannen van Ephesen, wat mensche is’er doch die niet en weet, dat de stadt der Epheseren zy de kerckbewaerster van de groote Godinne Diana, ende van [het beelt ] dat uyt den hemel gevallen is?
36 Dewijle dan dese dingen onwedersprekelick zijn, soo is het behoorlick, dat ghy stille zijt, ende niet onbedachts en doet.
37 Want ghy hebt dese mannen [hier ] gebracht, die noch kerckroovers en zijn, noch uwe Godinne en lasteren.
38 Indien dan nu Demetrius, ende die met hem van de konste zijn, tegen yemant eenige sake hebben, de rechtdagen worden gehouden, ende daer zijn Stadthouders, laetse malkanderen verklagen.
39 Ende indien ghy yet van andere dingen versoeckt, dat sal in een wettelicke vergaderinge geslicht worden.
40 Want wy staen in gevaer dat wy van oproer sullen verklaeght worden, om [den dagh ] van huyden, alsoo daer geen oorsake en is, waer door wy reden sullen konnen geven van desen oploop. Ende dit geseght hebbende, liet hy de vergaderinge gaen.
Paulus in Efeze
1 En het gebeurde terwijl Apollos in Korinthe was, dat Paulus, die de hogergelegen delen van het land doorgetrokken was, in Efeze kwam. Hij trof daar enige discipelen aan
2 en zei tegen hen: Hebt u de Heilige Geest ontvangen toen u tot geloof kwam? En zij zeiden tegen hem: Wij hebben niet eens gehoord dat er een Heilige Geest is.
3 En hij zei tegen hen: Waarmee bent u dan gedoopt? En zij zeiden: Met de doop van Johannes.
4 Maar Paulus zei: Johannes doopte wel een doop van bekering, maar hij zei ook tegen het volk dat zij moesten geloven in Hem Die na hem kwam, dat is in Christus Jezus,
5 en nadat zij dat gehoord hadden, werden zij gedoopt in de Naam van de Heere Jezus.
6 En nadat Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen; en zij spraken in vreemde talen en profeteerden.
7 En het waren bij elkaar ongeveer twaalf mannen.
8 En hij ging de synagoge binnen en sprak er vrijmoedig; drie maanden lang sprak hij met hen en probeerde hen te overtuigen van de zaken van het Koninkrijk van God.
9 Maar toen sommigen verhard werden en ongehoorzaam bleven, en tegenover de menigte kwaadspraken van de weg van de Heere , ging hij bij hen weg, en hij zonderde de discipelen af en sprak dagelijks in de school van een zekere Tyrannus.
10 En dit gebeurde twee jaar lang, zodat allen die in Asia woonden, het Woord van de Heere Jezus hoorden, zowel Joden als Grieken.
11 En God deed buitengewone krachten door de handen van Paulus,
12 zo zelfs dat, als de zweetdoeken of de doeken die hij om zijn middel droeg, van zijn lichaam op de zieken gelegd werden, de ziekten van hen weken en de boze geesten uit hen weggingen.
De zonen van Sceva
13 En enkelen van de rondtrekkende Joodse duivelbezweerders waagden het de Naam van de Heere Jezus uit te spreken over hen die boze geesten hadden. Zij zeiden: Wij bezweren u bij Jezus, Die door Paulus gepredikt wordt.
14 Het waren zeven zonen van Sceva, een Joodse overpriester, die dit deden.
15 Maar de boze geest antwoordde en zei: Jezus ken ik en van Paulus weet ik af, maar u, wie bent u?
16 En de man in wie de boze geest zich bevond, sprong op hen af en toen hij hen overmeesterd had, bleek hij sterker dan zij, zodat zij naakt en gewond uit dat huis vluchtten.
17 En dit werd bij allen bekend, zowel bij de Joden als bij de Grieken die in Efeze woonden. En vrees overviel hen allen, en de Naam van de Heere Jezus werd groot gemaakt.
18 En velen van hen die geloofden, kwamen hun zondige daden belijden en bekennen.
19 Velen ook van hen die toverkunsten uitgeoefend hadden, brachten hun boeken bijeen en verbrandden die in tegenwoordigheid van allen. En men berekende de waarde ervan en kwam uit op vijftigduizend zilverstukken.
20 Zo nam het Woord van de Heere met kracht toe en werd steeds sterker.
21 En toen dit alles voorbij was, nam Paulus zich in de geest voor door Macedonië en Achaje te gaan om naar Jeruzalem te reizen. Hij zei: Wanneer ik daar geweest ben, moet ik ook Rome zien.
22 En nadat hij twee van hen die hem dienden, naar Macedonië had gestuurd, namelijk Timotheüs en Erastus, bleef hij zelf een tijd lang in Asia.
23 Maar in die tijd ontstond er een niet geringe opschudding over de weg van de Heere .
Demetrius
24 Want iemand van wie de naam Demetrius was, een zilversmid, die zilveren tempeltjes van Artemis maakte, verschafte aan zijn vakgenoten een niet gering inkomen.
25 Hij riep hen bijeen met de arbeiders die zulke dingen maakten, en zei: Mannen, u weet dat wij aan deze bezigheid onze welvaart ontlenen.
26 En u ziet en hoort dat deze Paulus een grote menigte niet alleen in Efeze, maar in bijna heel Asia overtuigd en afkerig gemaakt heeft van de goden , door te zeggen dat goden die met handen gemaakt worden geen goden zijn.
27 En wij lopen niet alleen het gevaar dat ons beroep een slechte naam krijgt, maar ook dat de tempel van de grote godin Artemis als niets beschouwd zal worden, en dat ook de grootheid dreigt te verdwijnen van haar aan wie heel Asia en de wereld eer bewijst.
28 Toen zij dan dit hoorden, werden zij vervuld van woede en schreeuwden: Groot is de Artemis van de Efeziërs!
29 En heel de stad raakte in opschudding; ze stormden eensgezind naar het theater, waarbij ze Gajus en Aristarchus meesleurden, Macedoniërs, reisgenoten van Paulus.
30 En toen Paulus zich onder het volk wilde begeven, lieten de discipelen het hem niet toe.
31 En ook sommigen van de oversten van Asia, die met hem bevriend waren, stuurden iemand naar hem toe en riepen hem ertoe op zich niet naar het theater te begeven.
32 De één nu riep dit en de ander wat anders, want de vergadering was verward en de meesten wisten niet waarom zij bijeengekomen waren.
33 En men liet Alexander uit de menigte naar voren komen, omdat de Joden hem naar voren duwden. En nadat Alexander met zijn hand gewenkt had, wilde hij zich tegenover het volk verdedigen.
34 Maar toen zij begrepen dat hij een Jood was, riepen zij allen als met één stem, ongeveer twee uur lang: Groot is de Artemis van de Efeziërs!
35 En de stadssecretaris zei, nadat hij de menigte gekalmeerd had: Mannen van Efeze! Welk mens is er die niet weet dat de stad van de Efeziërs de tempelbewaarster is van de grote godin Artemis en van het beeld dat uit de hemel gevallen is?
36 Omdat dit alles niet tegen te spreken valt, is het noodzakelijk dat u kalm blijft en niets ondoordachts doet.
37 Want u hebt deze mannen hier gebracht, die geen tempelrovers zijn en uw godin niet gelasterd hebben.
38 Als dus Demetrius en zijn vakgenoten tegen iemand iets hebben: er worden rechtszittingen gehouden, en er zijn stadhouders. Laten zij dan een aanklacht tegen elkaar indienen.
39 Maar als u over andere zaken iets verlangt, zal daar in een wettige vergadering over beslist worden.
40 Want wij lopen gevaar van oproer beschuldigd te worden om wat er vandaag gebeurd is , omdat er geen enkele reden is aan te voeren waarmee wij rekenschap kunnen afleggen van deze oploop. En nadat hij dit gezegd had, liet hij de vergadering uiteengaan.