1 Paulus predickt Christum tot Thessalonica. 4 Sommige Ioden ende vele Griecken gelooven. 5 andere verwecken tegen haer oproer, ende trecken Iason voor de Overste der stadt. 10 Doch Paulus ende Silas ontkomen, ende reysen na Bereen, daer sy oock prediken. 11 ende vele de Schrift neerstelick ondersoeckende worden geloovigh. 13 De Ioden van Thessalonica vervolgen hem oock aldaer, ’t volck beroerende. 14 maer de broeders geleyden Paulum tot Athenen. 16 alwaer hy hem ontstelt over de afgoderije. 18 ende wort van sommige Epicureesche ende Stoische Philosophen bespot. 19 op de richtplaetse gebracht. 20 ende van sijne leere naerder ondervraeght. 22 Waer over hy haer onderrecht van de ydelheyt der afgoden, ende van de kennisse ende dienst des waren Godts, die hemel en aerde geschapen heeft ende regeert, welcken sy oock onbekent eenen altaer hadden opgerecht. 30 Vermaent haer dan tot bekeeringe ende geloove in Christum , die van den dooden opgeweckt, ende tot een Rechter der werelt gestelt is. 32 ’t welck sommige bespotteden, ende sommige geloofden, onder dewelcke oock waren Dionysius Areopagita ende Damaris.
1 ENde door Amphipolis ende Apollonia [haren ] wegh genomen hebbende, quamen sy tot Thessalonica, alwaer een Synagoge der Ioden was.
2 Ende Paulus, gelijck hy gewoon was, gingh tot haer in, ende drie Sabbathen langh handelde hy met haer uyt de Schriften,
3 [Deselve ] openende, ende voor [oogen ] stellende, dat de Christus moeste lijden ende opstaen uyt den dooden, ende dat dese Iesus is de Christus, dien ick, [seyde hy ] u-lieden verkondige.
4 Ende sommige uyt haer geloofden, ende wierden Paulo ende Sile toegevoeght, ende van Godtsdienstige Griecken een groote menighte, ende van de voorneemste vrouwen niet weynige.
5 Maer de Ioden die ongehoorsaem waren [dit ] benijdende, namen tot haer eenige boose mannen, uyt de mercktboeven, ende maeckten dat het volck te hoope liep, ende beroerden de stadt: ende op het huys Iasons aenvallende, sochten syse tot het volck te brengen.
6 Ende als syse niet en vonden, trocken sy Iason ende eenige broeders voor de Overste der stadt, roepende, Dese, die de werelt in roere hebben gestelt, zijn oock hier gekomen.
7 Welcke Iason in [sijn huys ] genomen heeft: ende alle dese doen tegen de geboden des Keysers, seggende datter een ander Koningh is, [namelick ] eenen Iesus.
8 Ende sy beroerden de schare, ende de Overste der stadt, die dit hoorden.
9 Doch als sy van Iason ende de andere vergenoeginge ontfangen hadden, lieten syse gaen.
10 Ende de broeders sonden terstont des nachts Paulum ende Silam wech na Bereen: welcke daer gekomen zijnde gingen henen na de Synagoge der Ioden.
11 Ende dese waren edelder dan die te Thessalonica waren, [als ] die het woort ontfingen met alle toegenegentheyt, ondersoeckende dagelicks de Schriften, of dese dingen alsoo waren.
12 Vele dan uyt haer geloofden, ende der Grieckscher eerlicke vrouwen ende der mannen niet weynige.
13 Maer als de Ioden van Thessalonica verstonden dat het woort Godts oock te Bereen van Paulo verkondight wiert, quamen sy oock daer, ende beweeghden de scharen.
14 Doch de broeders sonden doe van stonden aen Paulum wech, dat hy ginge als na de zee: maer Silas ende Timotheus bleven aldaer.
15 Ende die Paulum geleydden brachten hem tot Athenen toe: ende als sy bevel gekregen hadden aen Silam ende Timotheum, dat sy op het spoedighste tot hem souden komen, vertrocken sy.
16 Ende terwijle Paulus haer te Athenen verwachtede, wiert sijnen geest in hem ontsteken, siende dat de stadt soo seer afgodisch was.
17 Hij handelde dan in de Synagoge met de Ioden, ende met de gene die Godtsdienstigh waren, ende op de merckt alle dage met de gene die [hem ] voor quamen.
18 Ende sommige van de Epicureische ende Stoische Philosophen streden met hem: ende sommige seyden, Wat wil doch dese klapper seggen? Maer andere [seyden ,] Hy schijnt een verkondiger te zijn van vreemde Goden: om dat hy haer Iesum ende de opstandinge verkondighde.
19 Ende sy namen hem, ende brachten [hem ] op de [plaetse genaemt ] Areopagus, seggende, Konnen wy [niet ] weten welcke dese nieuwe leere zy, daer ghy van spreeckt?
20 Want ghy brenght eenige vreemde dingen voor onse ooren. Wy willen dan weten wat doch dit zijn wil.
21 (Die van Athenen nu alle, ende de vreemdelingen die haer daer onthielden, en besteden [haren ] tijt tot niet anders, dan om wat nieuws te seggen ende te hooren)
22 Ende Paulus staende in het midden van de [plaetse genaemt ] Areopagus, seyde, Ghy mannen van Athenen, ick bemercke dat ghy allesins gelijck als Godtsdienstiger zijt.
23 Want [de stadt ] doorgaende, ende aenschouwende uwe heylighdommen, hebbe ick oock eenen altaer gevonden, op welcken een opschrift stont, DEN ONBEKENDEN GODT . Desen dan dien ghy niet kennende dient, verkondige ick u-lieden.
24 De Godt die de werelt gemaeckt heeft, ende alles dat daer in is, dese zijnde een Heere des hemels ende der aerde, en woont niet in tempelen met handen gemaeckt:
25 Ende en wort oock van menschen handen niet gedient, [als ] yets behoevende, alsoo hy selve alleen het leven, ende den adem, ende alle dingen geeft.
26 Ende heeft uyt eenen bloede het gantsche geslachte der menschen gemaeckt, om op den geheelen aerdtbodem te woonen, bescheyden hebbende de tijden te voren geordineert, ende de bepalingen van hare wooninge.
27 Op dat sy den Heere souden soecken, of sy hem immers tasten ende vinden mochten: hoewel hy niet verre en is van een yegelick van ons.
28 Want in hem leven wy, ende bewegen ons, ende zijn wy: gelijck oock eenige van uwe Poëten geseght hebben, Want wy zijn oock sijn geslachte.
29 Wy dan zijnde Godts geslachte, en moeten niet meynen dat de Godtheyt gout, oft silver, ofte steen gelijck zy, welcke door menschen konste ende bedenckinge gesneden zijn.
30 Godt dan de tijden der onwetenheyt overgesien hebbende, verkondight nu allen menschen alomme dat sy haer bekeeren.
31 Daerom dat hy eenen dagh gestelt heeft, op welcken hy den aerdtbodem rechtveerdelick sal oordeelen, door eenen man, dien hy [daer toe ] geordineert heeft, versekeringe [daer van ] doende aen allen, dewijle hy hem uyt de dooden opgeweckt heeft.
32 Als sy nu de opstandinge der dooden hoorden, spotteden sommige [daer mede :] ende sommige seyden, Wy sullen u wederom hier van hooren.
33 Ende alsoo is Paulus uyt het midden van haer wech gegaen.
34 Doch sommige mannen hingen hem aen, ende geloofden: onder welcke was oock Dionysius Areopagita, ende een vrouwe met name Damaris, ende andere met deselve.
Paulus in Thessalonica
1 En zij namen de weg door Amfipolis en Apollonia en kwamen in Thessalonica, waar een synagoge van de Joden was.
2 En Paulus ging naar zijn gewoonte bij hen naar binnen en drie sabbatten lang ging hij met hen in gesprek vanuit de Schriften.
3 Hij opende die en zette voor hen uiteen dat de Christus moest lijden en opstaan uit de doden, en dat deze Jezus de Christus is, Die ik – zo zei hij – u verkondig.
4 En sommigen van hen raakten overtuigd en sloten zich bij Paulus en Silas aan , en van de godvrezende Grieken een grote menigte, en van de vooraanstaande vrouwen niet weinigen.
5 Maar de Joden die ongehoorzaam waren, werden jaloers en namen enkele slechte mannen uit het marktvolk apart, veroorzaakten een oploop en verstoorden de orde in de stad; en zij kwamen op het huis van Jason af en probeerden hen voor het volk te brengen.
6 Maar toen zij hen niet vonden, sleepten zij Jason en enkele broeders voor de bestuurders van de stad en riepen luid: Deze mensen , die de wereld in rep en roer gebracht hebben, zijn ook hier gekomen,
7 en Jason heeft hen in huis genomen; en deze mensen handelen allen tegen de geboden van de keizer, want zij zeggen dat er een andere koning is, namelijk ene Jezus.
8 En zij brachten de menigte en de bestuurders van de stad, die dit hoorden, in verwarring.
9 Maar toen zij van Jason en de anderen een borgsom ontvangen hadden, lieten zij hen gaan.
Paulus in Berea
10 En meteen stuurden de broeders Paulus en Silas 's nachts weg naar Berea. Die gingen, toen zij daar gekomen waren, naar de synagoge van de Joden.
11 En dezen waren edeler van gezindheid dan die in Thessalonica, want zij ontvingen het Woord met grote bereidwilligheid en onderzochten dagelijks de Schriften om te zien of die dingen zo waren.
12 Velen dan van hen geloofden, en van de aanzienlijke Griekse vrouwen en mannen niet weinigen.
13 Maar toen de Joden van Thessalonica te weten gekomen waren dat het Woord van God door Paulus ook in Berea verkondigd werd, kwamen zij ook daar de menigten in verwarring brengen.
14 Maar de broeders stuurden Paulus toen meteen weg, in de richting van de zee; maar Silas en Timotheüs bleven daar achter.
Paulus in Athene op de Areopagus
15 En zij die Paulus begeleidden, brachten hem tot aan Athene. En nadat zij opdracht gekregen hadden om Silas en Timotheüs te zeggen dat zij zo spoedig mogelijk naar hem toe moesten komen, vertrokken zij.
16 En terwijl Paulus in Athene op hen wachtte, raakte zijn geest in hem geprikkeld, want hij zag dat de stad vol afgodsbeelden stond.
17 Hij ging dan in de synagoge in gesprek met de Joden en met hen die godvrezend waren, en iedere dag op de markt met hen die hij er tegenkwam.
18 En enige epicurische en stoïsche wijsgeren raakten met hem in een twistgesprek. En sommigen zeiden: Wat zou deze praatjesmaker toch willen zeggen? Maar anderen zeiden : Hij schijnt een verkondiger te zijn van vreemde goden; want hij verkondigde hun Jezus en de opstanding.
19 En zij namen hem mee en brachten hem op de Areopagus, en zij zeiden: Mogen wij weten wat die nieuwe leer inhoudt waar u over spreekt?
20 Want u laat ons enkele vreemde dingen horen; wij willen daarom weten wat die te betekenen hebben.
21 (Alle inwoners nu van Athene en de vreemdelingen die daar verbleven, besteedden hun tijd aan niets anders dan om wat nieuws te zeggen en te horen.)
22 En Paulus, die midden op de Areopagus stond, zei: Mannen van Athene! Ik merk dat u in alle opzichten zeer godsdienstig bent.
23 Want toen ik de stad doorging en uw heiligdommen bekeek, trof ik ook een altaar aan waarop het opschrift stond: AAN EEN ONBEKENDE GOD . Deze dan, Die u dient zonder dat u Hem kent, verkondig ik u.
24 De God Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is, Deze, Die een Heere van de hemel en van de aarde is, woont niet in tempels die met handen gemaakt zijn.
25 Hij wordt ook door mensenhanden niet gediend alsof Hij iets nodig heeft, omdat Hij Zelf aan allen het leven, de adem en alle dingen geeft.
26 En Hij maakte uit één bloed heel het menselijke geslacht om op heel de aardbodem te wonen; en Hij heeft de hun van tevoren toegemeten tijden bepaald, en de grenzen van hun woongebied,
27 opdat zij de Heere zouden zoeken, of zij Hem misschien al tastend zouden mogen vinden, hoewel Hij niet ver is van ieder van ons.
28 Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en bestaan wij; zoals ook enkelen van uw dichters gezegd hebben: Want wij zijn ook van Zijn geslacht.
29 Wij nu, die van Gods geslacht zijn, moeten niet denken dat de Godheid gelijk is aan goud, zilver of steen, een product van de kunstzinnigheid en gedachten van een mens.
30 God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden van de onwetendheid, nu overal aan alle mensen dat zij zich moeten bekeren,
31 en wel omdat Hij een dag vastgesteld heeft, waarop Hij de wereld rechtvaardig zal oordelen door een Man Die Hij daartoe aangesteld heeft. Daarvan heeft Hij aan allen het bewijs geleverd door Hem uit de doden te doen opstaan.
32 Toen zij nu over de opstanding van de doden hoorden, spotten sommigen daarmee . En anderen zeiden: Wij zullen u hierover nog wel eens horen.
33 En zo is Paulus uit hun midden weggegaan.
34 Maar sommige mannen sloten zich bij hem aan en geloofden. Onder hen waren ook Dionysius de Areopagiet, en een vrouw van wie de naam Damaris was, en anderen met hen.