Iojakim wert des Koninghs Nebucadnezars knecht, maer valt van hem af, ver s 1, et c. Sijn lant wort afgeloopen van de vyanden, 2. Hy sterft, ende sijn sone Iojachin komt in sijne plaetse, 6. den Koningh van Egypten wort veel lants afgenomen, dor den Koningh van Babel, 7. Iojachins regeeringe, 8. Ierusalem wort van de Chaldeen belegert, ende berooft, 10. Iojachin met vele Ioden gevangelick wech gevoert na Babel, 14. Matthania, anders genaemt Zedekia, wort Koningh, ende valt van den Koningh van Babel af, 17.
1 IN sijne dagen toogh Nebucadnezar de Koningh van Babel op, ende Iojakim wert sijn knecht drie jaren; daer na keerde hy sich om, ende rebelleerde tegen hem.
2 Ende de HEERE sondt tegen hem de benden der Chaldeen, ende de benden der Syriers, ende de benden der Moabiten, ende de benden der kinderen Ammons, ende sondtse tegen Iuda, om dat te verderven; na het woort des HEEREN, dat hy gesproken hadde door den dienst sijner knechten der Propheten.
3 Sekerlick geschiedde [dit ] na het bevel des HEEREN tegen Iuda, dat hyse van sijn aengesichte wech dede, om de sonden van Manasse, na alles dat hy gedaen hadde.
4 Als oock [om ] het onschuldigh bloet, dat hy vergoten hadde, soo dat hy Ierusalem met onschuldigh bloet vervult hadde: Daerom en wilde de HEERE niet vergeven.
5 Het overige nu der geschiedenissen Iojakims, ende al wat hy gedaen heeft; is dat niet geschreven in het boeck der Chroniken der Koningen van Iuda?
6 Ende Iojakim ontsliep met sijne vaderen: ende sijn soon Iojachin wert Koningh in sijne plaetse.
7 De Koningh nu van Egypten en toogh voortaen niet meer uyt sijn lant: want de Koningh van Babel hadde van de riviere van Egypten af, tot aen de riviere Phrath, ingenomen al dat des Koninghs van Egypten was.
8 Iojachin was achtien jaer oudt, doe hy Koningh wert, ende regeerde drie maenden te Ierusalem: ende sijner moeder naem was Nehustha, eene dochter Elnathans van Ierusalem.
9 Ende hy dede dat quaet was in de oogen des HEEREN; na alles dat sijn vader gedaen hadde.
10 Te dier tijt togen de knechten Nebucadnezars des Koninghs van Babel na Ierusalem: ende de stadt wert belegert.
11 Selfs quam Nebucadnezar de Koningh van Babel tegen de stadt; als sijne knechten die belegerden.
12 Doe gingh Iojachin de Koningh van Iuda uyt tot den Koningh van Babel, hy, ende sijne moeder, ende sijne knechten, ende sijne Vorsten, ende sijne hovelingen: ende de Koningh van Babel nam hem [gevangen ] in ’t achtste jaer sijner regeeringe.
13 Ende hy bracht van daer uyt alle de schatten van het Huys des HEEREN, ende de schatten van het huys des Koninghs: ende hy hieuw alle gouden vaten af, die Salomo de Koningh Israëls in den tempel des HEEREN gemaeckt hadde, gelijck als de HEERE gesproken hadde.
14 Ende hy voerde gantsch Ierusalem wech, mitsgaders alle de Vorsten, ende alle strijtbare helden, tien duysent gevangene, ende alle timmerlieden, ende smeden: niemant en wert over gelaten, dan het arme volck des lants.
15 Soo voerde hy Iojachin wech na Babel, mitsgaders des Koninghs moeder, ende des Koninghs wijven, ende sijne hovelingen; daer toe de Machtige des lants bracht hy gevangelick van Ierusalem na Babel:
16 Ende alle kloecke mannen tot seven duysent, ende timmerlieden, ende smeden tot een duysent, [ende ] alle helden die ter oorloge geoeffent waren: dese bracht de Koningh van Babel gevangelick na Babel.
17 Ende de Koningh van Babel maeckte Mattania des selven oom Koningh in plaetse van hem, ende veranderde sijnen naem in Zedekia.
18 Zedekia was een en twintigh jaer oudt, als hy Koningh wert, ende hy regeerde elf jaer te Ierusalem: ende sijner moeder name was Hamutal, een dochter van Ieremia, van Libna.
19 Ende hy dede dat quaet was in de oogen des HEEREN; na alles wat Iojakim gedaen hadde.
20 Want het geschiedde, om den toorn des HEEREN tegen Ierusalem: ende tegen Iuda, tot dat hy haer van sijn aengesichte wech geworpen hadde: ende Zedekia rebelleerde tegen den Koningh van Babel.
1 In zijn dagen trok Nebukadnezar, de koning van Babel, op, en Jojakim werd gedurende drie jaar zijn dienaar. Daarna kwam hij opnieuw tegen hem in opstand.
2 Toen zond de HEERE de benden van de Chaldeeën tegen hem, de benden van Syrië, de benden van Moab en de benden van de Ammonieten. Hij zond hen tegen Juda om het om te brengen, overeenkomstig het woord van de HEERE dat Hij gesproken had door de dienst van Zijn dienaren, de profeten.
3 Ja, naar het bevel van de HEERE gebeurde dit in Juda, om hen van voor Zijn aangezicht weg te doen vanwege de zonden van Manasse, vanwege alles wat hij gedaan had,
4 en ook vanwege het onschuldig bloed dat hij vergoten had – hij had Jeruzalem met onschuldig bloed gevuld. Daarom wilde de HEERE geen vergeving schenken.
5 Het overige nu van de geschiedenis van Jojakim, en alles wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Juda?
6 Jojakim ging te ruste bij zijn vaderen, en zijn zoon Jojachin werd koning in zijn plaats.
7 De koning van Egypte trok voortaan niet meer uit zijn land, want de koning van Babel had alles ingenomen wat de koning van Egypte toebehoord had, vanaf de Beek van Egypte tot aan de rivier de Eufraat.
Jojachin koning van Juda
8 Jojachin was achttien jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde drie maanden in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Nehusta, de dochter van Elnathan, uit Jeruzalem.
9 Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE, overeenkomstig alles wat zijn vader gedaan had.
10 In die tijd trokken de dienaren van Nebukadnezar, de koning van Babel, naar Jeruzalem, en de stad werd belegerd.
11 Nebukadnezar, de koning van Babel, kwam zelf naar de stad, toen zijn dienaren die belegerden.
12 Toen ging Jojachin, de koning van Juda, de stad uit naar de koning van Babel, hij, zijn moeder, zijn dienaren, zijn vorsten en zijn hovelingen. De koning van Babel nam hem gevangen in het achtste jaar van zijn regering.
13 En hij voerde vandaar alle schatten van het huis van de HEERE weg, en ook de schatten van het huis van de koning. Hij haalde alle gouden voorwerpen weg die Salomo, de koning van Israël, in de tempel van de HEERE gemaakt had, zoals de HEERE gesproken had.
14 Hij voerde heel Jeruzalem in ballingschap: al de vorsten, alle strijdbare helden, tienduizend gevangenen, en alle ambachtslieden en smeden. Niemand werd overgelaten behalve de arme bevolking van het land.
15 Hij voerde Jojachin weg naar Babel. Ook de moeder van de koning, de vrouwen van de koning, zijn hovelingen en de heersers van het land voerde hij in ballingschap uit Jeruzalem naar Babel.
16 Ook alle strijdbare mannen, zevenduizend in aantal , en de ambachtslieden en smeden, duizend in aantal , en alle helden die geoefend waren in de strijd. De koning van Babel voerde hen in ballingschap naar Babel.
17 En de koning van Babel maakte Mattanja, de oom van Jojachin , koning in zijn plaats en veranderde zijn naam in Zedekia.
Zedekia koning van Juda
18 Zedekia was eenentwintig jaar oud, toen hij koning werd. Elf jaar regeerde hij in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Hamutal, de dochter van Jeremia, uit Libna.
19 Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE, overeenkomstig alles wat Jojakim gedaan had.
20 Want het gebeurde, vanwege de toorn van de HEERE tegen Jeruzalem en tegen Juda, dat Hij hen verwierp van voor Zijn aangezicht. En Zedekia kwam in opstand tegen de koning van Babel.