Athalia doot het gantsche Konincklicke geslachte, ver s 1, et c. uytgenomen Ioas, 2. die seven jaren oudt zijnde, door het beleyt van Iojada, Koningh wort van Iuda, 4. Athalia, die het regiment tot haer getrocken hadde, wort gedoot, 13. Het verbont wort vernieuwt, tusschen Godt, den Koningh, ende het volck, 15. de Baals-dienst uytgeroeyt, 18. ende de Koningh in sijnen Konincklicken throon geset, 19.
1 DOe nu Athalia de moeder van Ahazia sagh, dat haer sone doot was; soo maeckte sy haer op, ende bracht al het Konincklicke zaet om.
2 Maer Ioseba de dochter des Koninghs Iorams, de suster van Ahazia, nam Ioas den sone van Ahazia, ende stal hem uyt het midden van des Koninghs sonen, die gedoot werden, [settende ] hem, ende sijne voedster in eene slaepkamer: ende sy verberghden hem voor Athalia, dat hy niet gedoot en wert.
3 Ende hy was met haer versteken in den Huyse des HEEREN ses jaren: ende Athalia regeerde over het lant.
4 In den sevenden jare nu sondt Iojada, ende nam de Overste van hondert met de Hooftmannen, ende met de Trauwanten, ende hy brachtse tot sich, in ’t Huys des HEEREN, ende hy maeckte een verbont met hen, ende hy be-eedighdese in het Huys des HEEREN, ende hy toondese den sone des Koninghs.
5 Ende hy geboodt hen, seggende: Dit is de sake, die ghy doen sult: een derde deel van u, die op den Sabbath in gaen, sullen de wacht waer nemen, van het huys des Koninghs.
6 Ende een derde deel sal zijn aen de poorte Sur; ende een derde deel aen de poorte achter de Trauwanten: soo sullet ghy waernemen de wacht van dit huys, tegens inbrekinge.
7 Ende de twee deelen van u-lieden, alle die op den Sabbath uyt gaen, die sullen de wacht van ’t Huys des HEEREN waer nemen by den Koningh.
8 Ende ghy sult den Koningh rontom omcingelen, een yeder met sijne wapenen in sijne hant, ende hy, die tusschen de ordeningen intreedt, sal gedoot worden: ende zijt ghy by den Koningh, als hy uyt gaet, ende als hy in komt.
9 De Overste dan van hondert deden na al dat de Priester Iojada geboden hadde, ende namen, yeder sijne mannen, die op den Sabbath in gingen, met de gene, die op den Sabbath uyt gingen: ende sy quamen tot den Priester Iojada.
10 Ende de Priester gaf den Oversten van hondert de spiessen, ende de schilden, die des Koninghs Davids geweest waren: die in den Huyse des HEEREN waren.
11 Ende de Trauwanten stonden, yeder met sijne wapenen in sijne hant, van de rechter zijde des Huyses, tot de slincker zijde des Huyses, na den altaer, ende na het Huys toe, by den Koningh rontom.
12 Daer na bracht hy des Koninghs sone voort, ende settede hem de kroone op, ende [gaf hem ] het Getuygenisse; ende sy maeckten hem Koningh, ende salfden hem: daer toe klaptense met de handen, ende seyden; De Koningh leve.
13 Doe Athalia hoorde de stemme der Trauwanten, [ende ] des volcks, soo quam sy tot het volck in ’t Huys des HEEREN.
14 Ende sy sagh toe, ende siet, de Koningh stont by den pilaer, na de wijse, ende de Overste, ende de trompetten by den Koningh, ende al het volck des lants was blijde, ende blies met trompetten: doe verscheurde Athalia hare kleederen, ende sy riep; Verraet, verraet.
15 Maer de Priester Iojada geboodt de Oversten van hondert, die over het heyr gestelt waren, ende seyde tot hen; Brenghtse uyt, tot buyten de ordeningen, ende wie haer volght, doodet met den sweerde; want de Priester hadde geseyt, Laetse in het Huys des HEEREN niet gedoot worden.
16 Ende sy leyden de handen aen haer, ende sy gingh den wegh van den ingangh der peerden na het huys des Koninghs: ende sy wert daer gedoot.
17 Ende Iojada maeckte een verbont tusschen den HEERE, ende tusschen den Koningh, ende tusschen het volck, dattet den HEERE tot een volck soude zijn: mitsgaders tusschen den Koningh, ende tusschen het volck.
18 Daer na gingh al het volck des lants in ’t huys Baals, ende braken dat af, sijne altaren, ende sijne beelden verbrakense recht wel, ende Mattan den Priester Baals sloegen sy doot, voor de altaren: De Priester nu bestelde de ampten in den Huyse des HEEREN.
19 Ende hy nam de Oversten van hondert, ende de Hooftmannen, ende de Trauwanten, ende alle het volck des lants; ende sy brachten den Koningh af uyt het Huys des HEEREN, ende quamen door den wegh van de poorte der Trauwanten tot het huys des Koninghs, ende hy sat op den throon der Koningen.
20 Ende alle het volck des lants was blijde, ende de stadt wert stille, na datse Athalia met den sweerde gedoodet hadden [by ] des Koninghs huys.
21 Ioas was seven jaer oudt doe hy Koningh wert.
Athalia en Joas
1 Toen Athalia, de moeder van Ahazia, zag dat haar zoon dood was, stond zij op en bracht zij heel het koninklijk nageslacht om.
2 Maar Joseba, de dochter van koning Joram, de zuster van Ahazia, nam Joas, de zoon van Ahazia, en nam hem weg uit het midden van de zonen van de koning die ter dood gebracht werden, en bracht hem en zijn voedster naar de linnenkamer. En zij verborgen hem voor Athalia, zodat hij niet gedood werd.
3 Hij bleef zes jaar met haar verborgen in het huis van de HEERE, terwijl Athalia over het land regeerde.
4 In het zevende jaar stuurde Jojada boden en liet de bevelhebbers over honderd van de garde en van de lijfwacht halen. Hij bracht hen bij zich in het huis van de HEERE en sloot een verbond met hen; hij nam hun in het huis van de HEERE een eed af, en toonde hun de zoon van de koning.
5 Hij gebood hun: Dit is wat u doen moet: een derde deel van u die op de sabbat dienst gaan doen, moet de wacht betrekken bij het huis van de koning;
6 een derde deel moet bij de poort Sur gaan staan , en een derde deel bij de poort achter de lijfwacht. Zo moet u om beurten de wacht betrekken bij dit huis.
7 En twee afdelingen van u – allen die op de sabbat afgelost worden – moeten de wacht bij het huis van de HEERE betrekken, bij de koning.
8 U moet de koning rondom omringen, ieder met zijn wapens in zijn hand; wie de gelederen binnendringt, moet gedood worden. U moet bij de koning blijven, waar hij ook gaat of staat.
9 De bevelhebbers over honderd deden overeenkomstig alles wat de priester Jojada geboden had, en ieder nam zijn mannen die op de sabbat dienst gingen doen mee, met hen die op de sabbat afgelost werden; en zij kwamen bij de priester Jojada.
10 De priester gaf de bevelhebbers over honderd de speren en de schilden die van koning David geweest waren, die in het huis van de HEERE waren.
11 En de leden van de lijfwacht stonden rondom de koning, ieder met zijn wapens in zijn hand, van de rechterzijde van het huis tot de linkerzijde van het huis, in de richting van het altaar en in de richting van het huis.
12 Daarna bracht hij de zoon van de koning naar buiten, zette hem de diadeem op en gaf hem de getuigenis. Zij maakten hem koning en zalfden hem. Zij klapten in de handen en zeiden: Leve de koning!
13 Toen Athalia het geluid van de lijfwacht en het volk hoorde, kwam zij naar het volk in het huis van de HEERE.
14 En zij zag, en zie, de koning stond volgens de bepaling bij de pilaar, en bij de koning de bevelhebbers en de trompetten; en de hele bevolking van het land was blij en blies op de trompetten. Toen scheurde Athalia haar kleren en riep: Verraad, verraad!
15 Maar de priester Jojada gebood de bevelhebbers over honderd, die over het leger aangesteld waren, en zei tegen hen: Breng haar buiten de gelederen en dood wie haar volgt met het zwaard. Want de priester had gezegd: Laat haar niet in het huis van de HEERE gedood worden.
16 Daarop sloegen zij de handen aan haar; zij was via de ingang van de paarden bij het huis van de koning gekomen en zij werd daar gedood.
17 En Jojada sloot een verbond tussen de HEERE, de koning en het volk, om een volk voor de HEERE te zijn; en ook tussen de koning en het volk.
18 Daarna ging de hele bevolking van het land naar het huis van de Baäl en brak dat af; zijn altaren en zijn beelden braken zij volledig in stukken. Mattan, de priester van de Baäl, doodden zij voor de altaren. De priester stelde de ambten weer in voor het huis van de HEERE.
19 Hij nam de bevelhebbers over honderd, de garde, de lijfwacht en de hele bevolking van het land met zich mee. Zij haalden de koning uit het huis van de HEERE, en kwamen via de weg van de poort van de lijfwacht in het huis van de koning; en hij nam plaats op de koningstroon.
20 De hele bevolking van het land was blij en de stad bleef rustig, nadat zij Athalia bij het huis van de koning met het zwaard gedood hadden.
21 Joas was zeven jaar oud toen hij koning werd.