Nahas belegert Iabes in Gilead, ver s 1, et c. Hy en wil de belegerde niet aennemen dan onder harde conditien, 2. De belegerde versoecken seven dagen om haer hier over te beraden, 3. welcke sy verkregen hebbende, soo versoecken sy hulpe van hare broederen, 4. Saul die onredelicke conditien hoorende, wert seer toornigh, 5. Hy bereyt hem om Iabes te ontsetten, 6. met een leger van 330000 man, 8. Hy laet die van Iabes weten, dat hyse ontsetten soude, 9. Die hare belegeraers bedriegen, 10. Hoe Saul Iabes ontsett hebbe, 11. Het volck wil die dooden, die geweygert hadden Saul ten Koningh aen te nemen, 12. Maer Saul en wil sulcks niet toelaten, 13. Hy wort in het Koninckrijcke bevestight te Gilgal, 14.
1 DOe toogh Nahas de Ammoniter op, ende belegerde Iabes in Gilead: Ende alle de mannen van Iabes seyden tot Nahas, Maeckt een verbont met ons, soo sullen wy u dienen.
2 Doch Nahas de Ammoniter seyde tot hen, Mits desen sal ick [een verbont ] met u-lieden maken, dat ick u allen de rechter ooge uyt steke: ende dat ick dese schande op gantsch Israël legge.
3 Doe seyden tot hem de Oudtste van Iabes, Laet seven dagen van ons af, dat wy boden senden in alle de lantpalen van Israël: Is’er dan niemant die ons verlost, soo sullen wy tot u uytgaen.
4 Als de boden te Gibea Sauls quamen, soo spraken sy dese woorden voor de ooren des volcks: doe hief al dat volck sijn stemme op, ende weende.
5 Ende siet, Saul quam achter de runderen uyt het velt, ende Saul seyde, Wat is den volcke, dat sy weenen? doe vertelden sy hem de woorden der mannen van Iabes.
6 Doe wert de Geest Godes veerdigh over Saul, als hy dese woorden hoorde: ende sijn toorn ontstack seer.
7 Ende hy nam een paer runderen, ende hieuwse in stucken, ende hy sondtse in alle lantpalen Israëls door de hant der boden, seggende, Die niet selfs uyt en treckt achter Saul, ende achter Samuel, alsoo sal men sijne runderen doen: doe viel de vreese des HEEREN op het volck, ende sy gingen uyt als een eenigh man.
8 Ende hy teldese te Bezek: ende der kinderen Israëls waren drie hondert duysent, ende der mannen Iuda dertigh duysent.
9 Doe seyden sy tot de boden, die gekomen waren, Aldus sult ghylieden den mannen te Iabes in Gilead seggen, Morgen sal u verlossinge geschieden, als de sonne heet worden sal: Als de boden quamen, ende verkondighden [dat ] den mannen te Iabes, soo werden sy verblijdt.
10 Ende de mannen van Iabes seyden, Morgen sullen wy tot u-lieden uytgaen: ende ghy sult ons doen na alles dat goet is in uwe oogen.
11 ’t Geschiedde nu ’s anderen daeghs, dat Saul het volck stelde in drie hoopen, ende sy quamen in het midden des legers in de morgenwake, ende sy sloegen Ammon, tot dat de dagh heet wert: ende het geschiedde dat de overige alsoo verstroeyt werden, datter onder haer geen twee t’samen en bleven.
12 Doe seyde het volck tot Samuel, Wie is hy die seyde, Soude Saul over ons regeeren? geeft hier die mannen, dat wy’se dooden.
13 Maer Saul seyde, Daer en sal te desen dage geen man gedoodt worden: want de HEERE heeft heden een verlossinge in Israël gedaen.
14 Voorder seyde Samuel tot het volck, Komt, ende laet ons na Gilgal gaen, ende het Koninckrijcke aldaer vernieuwen.
15 Doe ginch al het volck na Gilgal, ende maeckte Saul aldaer Koningh voor het aengesichte des HEEREN te Gilgal, ende sy offerden aldaer danck-offeren voor het aengesichte des HEEREN: ende Saul verheughde sich aldaer gantsch seer, met alle de mannen van Israël.
Saul verslaat de Ammonieten en bevrijdt de stad Jabes
1 Toen trok Nahas, de Ammoniet, ten strijde en belegerde Jabes in Gilead. En al de mannen van Jabes zeiden tegen Nahas: Sluit een verbond met ons, dan zullen wij u dienen.
2 Maar Nahas, de Ammoniet, zei tegen hen: Op deze voorwaarde zal ik een verbond met u sluiten, dat ik bij u allen het rechteroog uitsteek. Zo zal ik schande over heel Israël brengen.
3 Toen zeiden de oudsten van Jabes tegen hem: Laat ons zeven dagen met rust, zodat wij boden kunnen sturen naar al de gebieden van Israël. Als er dan niemand is die ons verlost, zullen wij naar buiten komen, naar u toe.
4 Toen de boden in Gibea kwamen, waar Saul woonde , en deze woorden ten aanhoren van het volk spraken, begon heel het volk luid te huilen.
5 En zie, Saul kwam van achter de runderen van de akker, en Saul zei: Wat is er met het volk, dat zij huilen? Toen maakten zij hem de woorden van de mannen van Jabes bekend.
6 De Geest van God werd vaardig over Saul toen hij deze woorden hoorde, en hij ontstak in hevige woede.
7 Hij nam een span runderen, hakte ze in stukken, en stuurde ze naar alle gebieden van Israël door de hand van de boden, die zeiden: Wie niet uittrekt achter Saul en achter Samuel aan, met diens runderen zal net zo gedaan worden. Toen viel grote vrees voor de HEERE op het volk, en zij trokken als één man uit.
8 Hij telde hen in Bezek. Van de Israëlieten waren er driehonderdduizend en van de mannen van Juda dertigduizend.
9 Toen zeiden zij tegen de boden die gekomen waren: Dit moet u tegen de mannen in Jabes in Gilead zeggen: Morgen, als de zon heet wordt, zal er verlossing voor u komen. Toen de boden kwamen en dat aan de mannen in Jabes vertelden, waren die verheugd.
10 De mannen van Jabes zeiden tegen Nahas : Morgen zullen wij naar buiten komen, naar u toe, en dan kunt u met ons doen overeenkomstig alles wat goed is in uw ogen.
11 En het gebeurde de volgende dag dat Saul het volk in drie groepen verdeelde. Die kwamen bij het aanbreken van de dag in het midden van het legerkamp en sloegen op Ammon in tot de dag heet werd. En het gebeurde dat zij die overbleven, zo verspreid werden, dat er van hen geen twee bij elkaar bleven.
12 Toen zei het volk tegen Samuel: Wie is hij die zei: Zou Saul over ons regeren? Geef hier die mannen, dan zullen wij hen doden.
13 Maar Saul zei: Er zal op deze dag niemand gedood worden, want de HEERE heeft Israël vandaag verlossing geschonken.
14 En Samuel zei tegen het volk: Kom, laten wij naar Gilgal gaan en het koningschap daar vernieuwen.
15 Toen ging heel het volk naar Gilgal en stelde Saul daar in Gilgal aan tot koning, voor het aangezicht van de HEERE; en zij brachten daar dankoffers voor het aangezicht van de HEERE. En Saul verheugde zich daar buitengewoon, met al de mannen van Israël.