Siet den inhoudt deses Capittels, 2.Sam. capit. 11. ver s 1. ende cap. 12. ver s 26. ende cap. 21.
1 HEt geschiedde nu ten tijde der wederkomste des jaers, ten tijde als de Koningen uyttrocken, soo voerde Ioab de heyrkracht, ende hy verdorf der kinderen Ammons lant, ende hy quam, ende belegerde Rabba, maer David bleef te Ierusalem: ende Ioab sloegh Rabba, ende verwoestese.
2 Ende David nam de kroone hares Koninghs van sijn hooft, ende hy bevontse in gewichte een talent gouts, ende daer was edel gesteente aen: ende sy wert op Davids hooft [gesett :] ende hy voerde seer veel roofs uyt de stadt.
3 Hy voerde oock het volck uyt dat daer in was, ende hy zaeghde se met der zage, ende met yseren dorschwagens, ende met bijlen, ende alsoo dede David alle de steden der kinderen Ammons: Doe keerde David wederom, met al het volck, na Ierusalem.
4 Ende het geschiedde daer na, als de krijgh met de Philistijnen te Gazer opstont: doe sloegh Sibbechai de Husathiter Sippai, die van de kinderen Rapha was, ende sy wierden t’onder gebracht.
5 Daer na was’er noch een krijgh tegen de Philistijnen, ende Elhanan de sone Iaïrs versloegh Lachmi den broeder Goliats des Gethiters, wiens spiessenhout was als een wevers boom.
6 Daer na was’er noch een krijgh te Gath: ende daer was een seer langh man, ende sijne vingeren waren ses en sesse, vier en twintigh, ende hy was oock Rapha geboren.
7 Ende hy hoonde Israël: maer Ionathan de sone Simea des broeders Davids versloegh hem.
8 Dese waren Rapha geboren te Gath: ende sy vielen door de hant Davids, ende door de hant sijner knechten.
David verovert Rabba
1 Het gebeurde ten tijde van het aanbreken van het nieuwe jaar, in de tijd dat de koningen ten strijde trekken, dat Joab de legermacht liet uitrukken. Hij richtte het land van de Ammonieten te gronde en kwam en belegerde Rabba. David bleef echter in Jeruzalem. En Joab versloeg Rabba en maakte het met de grond gelijk.
2 En David nam de kroon van hun koning van diens hoofd en stelde vast dat het gewicht ervan een talent goud was en dat er edelgesteente in zat. Die werd op Davids hoofd gezet . Ook haalde hij een zeer grote buit uit de stad.
3 Het volk dat daarin was, liet hij eruit halen en zaagde het met een zaag, met ijzeren houwelen en met bijlen. Zo deed David met alle steden van de Ammonieten. Daarna keerde David met heel het volk terug naar Jeruzalem.
Overwinningen op de Filistijnen
4 Daarna gebeurde het dat er in Gezer opnieuw oorlog met de Filistijnen ontstond. Toen versloeg Sibbechai uit Husa, Sippai, die een van de kinderen van Rafa was, en zij werden vernederd.
5 Er was opnieuw oorlog met de Filistijnen, en Elhanan, de zoon van Jaïr, versloeg Lachmi, de broer van Goliath uit Gath. De schacht van zijn speer was als een weversboom.
6 Er was opnieuw oorlog in Gath. Er was een man van grote lengte die aan beide kanten zes vingers en zes tenen had, vierentwintig in totaal . Ook deze was bij Rafa geboren.
7 Hij hoonde Israël, maar Jonathan, de zoon van Simea, de broer van David, versloeg hem.
8 Deze waren bij Rafa geboren in Gath. Zij vielen door de hand van David en door de hand van zijn manschappen.