Gebed om verlossing
1 Een psalm van David.
Tot U roep ik, HEERE, mijn rots.
Houd U niet doof voor mij!
Want houdt U Zich stil voor mij,
dan ben ik aan hen gelijk die in de kuil neerdalen.
2 Hoor mijn luide smeekbeden,
wanneer ik tot U roep,
wanneer ik mijn handen ophef
naar Uw binnenste heiligdom.
3 Ruk mij niet weg met de goddelozen
en met allen die onrecht bedrijven,
die van vrede spreken met hun naaste,
terwijl er kwaad is in hun hart.
4 Geef hun loon naar wat zij doen
en naar hun slechte daden,
geef hun naar het werk van hun handen,
vergeld hun naar wat zij verdienen.
5 Want zij letten niet
op de daden van de HEERE,
en op het werk van Zijn handen;
daarom zal Hij hen afbreken en niet opbouwen.
6 Geloofd zij de HEERE,
want Hij heeft mijn luide smeekbeden gehoord.
7 De HEERE is mijn kracht en mijn schild;
op Hem heeft mijn hart vertrouwd
en ik ben geholpen.
Daarom springt mijn hart op van vreugde
en zal ik Hem met mijn lied loven.
8 De HEERE is hun kracht,
Hij is de kracht achter de overwinningen van Zijn gezalfde.
9 Verlos Uw volk en zegen Uw eigendom,
weid hen en draag hen tot in eeuwigheid.
© © Herziene Statenvertaling © Stichting HSV en Royal Jongbloed 2010-2017